De bibliotheek van Annemie Neyts

Standaard der Letteren, 15 feb 2001, Raf Weverbergh (uittreksel)

(…) ,,Ik heb een tijd geleden mijn boeken gerangschikt. Ik ben begonnen met de kunstalbums en boeken over kunstgeschiedenis, daarna komen er een paar planken feministische literatuur – de klassiekers van de feministische theorieën uit de jaren zeventig. Dan heb ik wat poëzie, maar niet veel, want ik ben niet zo’n liefhebber van poëzie. Vervolgens twee rekken, alfabetisch gerangschikte, Angelsaksische literatuur, te beginnen bij Austen, Jane en dat eindigt bij Woolf, Virginia zeker? De afdeling Franse werken gaat van de vroege Franse teksten, die ik tijdens mijn studies Romaanse moest bestuderen, over Villon tot de hedendaagse literatuur. En ten slotte nog een hele rij werken over politieke wetenschappen, en wat sociologie.” (…)

 

,,Als ik zeg dat ik de literatuur volg tot vandaag, wil dat niet noodzakelijk zeggen dat ik alles systematisch volg, maar ik probeer wel de boekenbijlagen te lezen in diverse kranten en tijdschriften. Zo heb ik ooit dankzij een recensie The Remains of the Day ontdekt van Kazuo Ishiguro. En Helen Fielding, daar ben ik nu een grote fan van. Haar tweede, The Edge of Reason , heb ik kapot gelezen. Als ik echt niet meer weet wat lezen en ik zoek gewoon wat verpozing, lees ik een paar van haar dagboekaantekeningen. Nineteen cigarettes today. VG, Very Good ,” citeert ze, en ze lacht hartelijk. ,,Ik ben een veelvraat, ik lees bijna alles. Behalve sciencefiction. Omdat dat me absoluut niets zegt. Dat heeft te maken met een diepe aversie voor alles wat utopisch is, zelfs voor Thomas More en Jonathan Swifts Gulliver’s Travels . Het zijn allemaal veel te rationele constructies, gesloten, totalitaire systemen. Fascistoïde, eigenlijk. Ik heb ontdekt dat dat de reden is waarom dat genre me tegenstaat.”

,,Ik ben eens gevraagd om een uiteenzetting te geven over wat literatuur is. Ik heb mij toen voor het antwoord gebaseerd op enerzijds de biografie van André Leysen en anderzijds op L’Ecriture ou la vie van die Spanjaard, voormalige minister van cultuur, een socialist – de naam ontglipt mij.” ,,Jorge Semprun,” suggereert Cooreman. ,,Inderdaad, Jorge Semprun. Bon, ik heb hen genomen omdat het gegeven van beider boeken heel gelijkaardig is: de ervaringen van een jongeman in de Tweede Wereldoorlog. Leysen had een Duitse moeder en zijn familie sympathiseerde met de bezetter, Semprun is de zoon van een minister van de Spaanse republiek, is gevlucht voor Franco, in het Franse verzet gegaan en daarna in een kamp terechtgekomen. Dat hun ervaringen min of meer tegenovergesteld zijn, doet er niet toe: het gaat om hoe ze ermee omspringen. En dan blijkt dat het boek van Leysen alleen interessant is omdat je weet over wie het gaat. Hetzelfde boek van Jan met de pet zou volslagen onleesbaar zijn. Hij slaagt er niet in om van die belevenissen iets te maken dat waardevol is op zich. Sempruns boek zou, zelfs als het anoniem was, nog altijd meeslepend zijn, omdat hij met dat materiaal veel meer gedaan heeft: hij probeert te begrijpen. Leysen blijft hangen in de anekdotiek. Semprun voegt, door literaire arbeid, iets toe aan de menselijke ervaring.”

,,Het criterium voor een goed boek? Ik ging zeggen een goed verhaal, maar dat is niet juist. Het spel met woorden is ook belangrijk, maar misschien is het belangrijkste dat het je horizon verruimt. Er zijn bibliotheken vol geschreven over de relatie tussen literatuur en werkelijkheid, maar volgens mij schépt literatuur werkelijkheid. Stephen Dedalus en Madame Bovary behoren tot je kennissenkring. Je kan erover praten, je over Emma Bovary afvragen: waarom doet ze dat nu? Personages bestaan echt, zij het op papier en voor de rest in onze geest en in onze harten. Maar ze geven ons meer inzicht over hoe we zelf in elkaar zitten, hoe anderen in elkaar zitten. Er zijn zo van die personages om verliefd op te worden: Fabrice du Donjon uit La Chartreuse de Parme van Stendhal, die de slag van Waterloo mist omdat hij verloren is gelopen. De Fransen zeggen nog altijd: il était comme Fabrice á Waterloo over mensen die met hun neus op een grote gebeurtenis zitten en ze nog missen. Het is echt een fantastisch boek, maar ik durf het niet goed herlezen omdat ik bang ben dat het zal tegenvallen.”

,,Ik hou van verhalen waar het niet zozeer de externe feiten zijn die het verhaal vooruit helpen, maar de gevoelens en inzichten van de mensen. Die boeken verruimen je horizon door je deelachtig te maken aan dingen die je zelf nooit zou kunnen meemaken. Of niet zou durven doen. Ik heb een tijdlang gedacht dat ik me had vergist door Romaanse te studeren, dat ik rechten had moeten doen. Pas een hele tijd later heb ik beseft dat ik me niet vergist had. Ik denk dat ik een behoorlijk stuk mensenkennis heb, en literatuur heeft daar enorm toe bijgedragen.”

Kisses from Brussels

voorjaar 2000

Annemie Neyts promoot Brussel met chocolade-kusjes

Kusjes van Neyts en Brussel bank vooruit

18 mei Nieuwsblad (VAK) uittreksel

Brussel is meer dan een stad waar handel, instellingen en technologie centraal staan. In Brussel is het ook goed leven. Dat wil (…) Annemie Neyts de wereld laten weten. De minister doet daarvoor een beroep op chocolade, een typisch Belgische lekkernij. (…) Bijkomend element dat Neyts met de promotie wil benadrukken is dat Belgische chocolade geen andere vetten opneemt dan cacaoboter, een uitvloeisel van haar “vorig leven” in het Europees parlement, waar ze de debatten bijwoonde ver de nieuwe richtlijn over de samenstelling van chocolade. (…)

Neyts durft
30 juni Vrouwen van Vandaag/MSN
Neyts (…) tekent voor een alleszins origineel idee om de Brusseldagen op de wereldtentoonstelling in Hannover op te fleuren. Annemie Neyts: “Waarom Brussel niet wat sympathieker voorstellen dan als centrum van instellingen, congresstad, hoofdstad van Europa – we kunnen toch ook het “andere” Brussel tonen, Bruxelles-branché, het Brussel waar ménsen wonen, het Brussel dat bubbelt en bruist, het Brussel van de Dansaertstraat”. (…)

Lijk ik op Madeleine Albright? Neen toch

Het Laatste Nieuws – 7 december 2000

Ze sjeest van het ene Europese congres naar het andere, reist in zes dagen half Afrika rond en neemt tegenwoordig de honneurs waar als prins Filip op handelsmissie gaat. Sinds Annemie Neyts (56) twee maanden geleden is aangesteld als staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, brusselt ze niet meer. Nu ze ‘eindelijk word opgevist door de nationale politiek’, ziet ze integendeel nauwelijks nog haar vertrouwde thuishaven. En zit ze, als een Vlaamse versie van de Amerikaanse staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken Madeleine Albright, gedecideerd en zakelijk naast de imposante president Kablia. Of ze spreekt met de leiders van het nieuwe Joegoslavië. Met een ‘naturel’ alsof ze dat altijd al gedaan heeft. Even checken of ze het zelf nog leuk vindt ook.

“Leuk? Het is schitterend. Echt waar. Ongelooflijk boeiend. Ik ben een kind van juni 1944. Ik ben opgegroeid met verhalen over oorlog en bezetting en heb zeer vroeg begrepen dat het de politiek is die beslist over oorlog dan wel vrede in de wereld. Vanuit die instinctieve bevlogenheid ben ik zeer blij dat ik nu mijn ervaring kan gebruiken namens en voor mijn land en Europa. Daar ben ik toch een klein beetje gelukkig en fier over”.

Eindelijk, zei men bij uw aanstelling, nu Annemie is opgevist door de nationale politiek kunnen we haar serieus nemen.

“Die opmerkingen kwetsen me niet, ze bevestigen wat ik al wist. Als minister in het Brussels gewest had ik een begroting van 70 miljard, wat oneindig veel meer is dan nu. Maar dat interesseerde nauwelijks iemand. Je geraakte nooit uit de regionale bladzijden. Ik vind dat niet rechtvaardig en zelfs niet verstandig, want er gebeurt veel goed werk in de gemeenschappen en de gewesten. Ik kon dat in mijn eentje niet veranderen, helaas .. “

U had een erg druk agenda de voorbije weken. Opgemerkt waren uw reis met prins Filip naar Argentinië, u had een ontmoeting met de nieuwe president van Joegoslavië Kostunica. uw reis naar Afrika was een krachttoer want…

“.. ik heb er in zes dagen zeven staatshoofden bezocht in evenveel landen, jawel. Onmiddellijk daarna waren we in Estland en in Stockholm, in Bazel en Mulhouse in Frankrijk, waarna we doorreisden naar Sochaux voor een Europese conferentie. Woensdag mocht ik EINDELIJK even naar huis. Vrijdag gingen we nog over en weer naar Den Haag voor Benelux-overleg, zaterdag naar Parijs voor een werkvergadering van Europese ministers van handel. Gisteren had ik een dagje Brussel, morgen ga ik naar Nice en zondag met prins Filip en prinses Mathilde naar Korea. Daarna is het, hé hé, tijd voor een vakantie in Marokko! “

Ik dacht onwillekeurig aan Madeleine Albright, toen ik u op het journaal naast de indrukwekkend voluptueuze Kabila zag zitten …

“Ha ja? Lijk ik op haar? Neen toch?- Allez vooruit”. (lacht) Of- zou het niet dát … Ik vind het andersom wel kinderachtig dat bepaalde oppositieleden het Michel verwijten dat hij regelmatig zijn staatssecretaris uitstuurt. Ik zit hier toch niet om niets te doen!”

Kan u genoeg invloed uitoefenen als vrouw? Heeft iemand als Kabila het er moeilijk mee dat een vrouw met hem komt onderhandelen?

“Er is een verschil, omdat er bij contacten tussen mannen en vrouwen een pikante situatie kan ontstaan, haha! Maar ik heb nooit ervaren dat een gesprekspartner niet au serieux nam wat ik te zeggen had namens de Belgische regering omdat ik een vrouw ben. Je wordt anders benaderd, minder brutaal misschien”.

Hoe is dat, zo’n ontmoeting met een Kabila?

“Gewoon. Neen, da’s niet waar. ‘Gewoon’ is het niet. Aan de ene kant besef ik altijd wel dat ik iets heel bijzonders aan het meemaken ben. Anderzijds beschouw ik zo’n ontmoeting ook gewoon als mijn werk. Je kunt niet blijven steken in het ‘If my mother could see me now’- gevoel want dan ben je d’r niet bij met je volle verstand. Bovendien blijf ik me ook altijd bijzonder bewust van de verantwoordelijkheid die op me rust: ik zit daar niet als Annemie Neyts uit Brussel hé, maar als De Nummer Twee van Buitenlandse Zaken van België. Vandaag ben ik dat, morgen is dat iemand anders. Die continuïteit overstijgt jouw persoon en jij hoort gewoon je best te doen. Want zo’n gesprek moet tot iets leiden, nietwaar. Ik probeer altijd superaandachtig te luisteren, ook goed te kijken naar de lichaamstaal, meteen in te spelen òp, zonder als brutale vlegel over te komen. Na anderhalf uur kom je daar uitgewrongen buiten, hoor. Maar ik doe dat graag”. (…)
“In Europa zijn er vrouwelijke buitenlandministers in Luxemburg en Zweden, in Griekenland, Kroatië en in België is er een staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken en that’s it. In de zachte sectoren -Welzijn, Sociale Zaken enzovoort- zijn de vrouwen al goed vertegenwoordigd. Maar de harde sectoren -de zogenaamde’ autoriteitsdepartementen’ als Defensie, Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken- zijn dus de volgende verdedigingslijn die we moeten innemen. (lacht) Ik heb één vrouwelijke minister van defensie gekend, in Finland. Zij is in Joegoslavië de massagraven moeten gaan inspecteren”. (…)

U vertrekt zondag met Filip en Mathilde op handelsreis naar Korea. Burgers die wilden mee reizen, konden zich inschrijven. Ferm staaltje van popularisering van ’s lands instellingen. Moet dat nu echt?

“Dat bericht stond in de krant, hoorde ik ja. (lacht) Maar ons initiatief was het niet, evenmin dat van het Hof. Van de vliegmaatschappij zelf allicht?”

Hoe dan ook: boe ver mag popularisering van de politiek gaan?

(zucht) “Ik ben niet degene die zegt ‘dat politici niet in spelletjes horen te zitten’, want ik heb ze zelf allemaal gedaan toen ik nog oppositielid was. Nu zou ik het niet meer doen. Omdat wat je als minister doet, kan afstralen op je functie. Ik vind: de instellingen bestonden vóór mij, ik kreeg ze in redelijk goede staat en zo wil ik ze ook weer afleveren als mijn taak erop zit. Ik ben wél bij Bracke en Crabbé geweest, maar dat is weer ander entertainment … “

Probeert u populair te zijn?

“Euh, ik bén populair. Ik haalde 200.000 voorkeurstemmen. De mensen herkennen je kop, maar zoals mijn moeder zegt: Je hebt er genoeg voorgedaan, dus moet je er nu niet om zeuren. Er is inderdaad de groeiende concurrentie onder politici, er is de invloed van de media. Spijtig? Onafwendbaar, denk ik. Ik was in Nederland op een partijcongres van de VVD. Drieduizend man in het Krasnapolsky-hotel in Amsterdam. Wel, elke minister had daar een act. Annemarie Jorritsma deed Don’t cry For Me Argentina. Een rits jonge parlementsleden deden The Blues Brothers. Frits Bolkenstein zat zichtbaar te genieten en vroeg me: “Annemie, zouden jullie dit nou ook doen in België?” Ik zei: Neen, Frits, daar zijn wij te spontaan voor! (lacht) Zoiets is hier nooit gezien hé, behalve dan bij de CVP en het achtervolgt hen nog! ” (…)

Het vakantiegevoel van Annemie

(uittreksel uit Het Laatste Nieuws van 29/07/00)

Het leukste plekje in eigen land?
Terrasjes op de Oude Graanmarkt in Brussel
Wat neemt u zeker mee in uw koffer?
Boeken, één per anderhalve dag
Uw droombestemming?
Wijd weg, waar weinig witte wezens wonen
Rondtrekken of zonnekloppen?
Ik hou van de zon, maar niet om ze te kloppen
Waar zullen ze u nooit zien?
Pretparken, de naam alleen zegt genoeg.

Dagboek van een Vlaming: expo 58, mei 68, Vietnam en het feminisme

(uittreksels) Dag Allemaal 20 juli 1999

ANNEMIE NEYTS werd aan de universiteit een overtuigd feministe
‘Zelfs die linkse, progressieve en vrijzinnige jongemannen zagen ons liever thuis aan de haard blijven’
In onze interview- reeks ‘Het dagboek van de Vlaming’ komen de Nieuwe Tijden dichterbij.
Politica Annemie Neyts over Expo 58, de pil, het feminisme, Vietnam en het scharnierjaar 1968:

Politica Annemie Neyts over Expo 58, de pil, het feminisme, Vietnam en het scharnierjaar 1968: ‘Intellectueel borrelde er wel wat, maar er was ook veel schuim en hype bij.’
Het is elf uur. Annemie Neyts is blij, maar nog een beetje moe wanneer ze ons in haar kantoor, compleet met een collectie beertjes en verse bloemen, hartelijk ontvangt. De voorbije, lange nacht heeft de liberale politica met haar collega’s een regeerakkoord over Brussel gesloten. Mét garanties voor de Vlamingen, zegt ze enthousiast. Alsof we daaraan twijfelden. Annemie Neyts is een kind van de wederopbouw, heeft de welvaarts- en verzorgingsstaat zien groeien en liet de wind van mei ‘68 door haar haren waaien.

Welke herinnering is u het sterkst bijgebleven?
In een van mijn verste herinneringen ben ik een meisje van drie.Op een avond, het was aardedoriker,barstte een hevig onweer los boven het huis van mijn grootmoeder in Tongeren, waar ik logeerde. Opeens flitste langs de schoorsteen in de bijkeuken een vuurbol voorbij. Voor onze ogen is die bol over de tegels voortgeraasd en langs de waterleiding verdwenen.

Was je wel vaker bang?
Toen grootmoeder op sterven lag, heb ik een tijd in de kleuterklas op een katholieke school gezeten.Een non vertelde over de hel en de duivel. Ik had daar nog nooit van gehoord, wij zijn van huis niet kerks. Enkele weken later vloog deur van het klaslokaal open en daar stond hij, de duivel. Ik begon zelfs te krijsen. Maar het was de pastoor in soutane. De volgende dag heb ik mijn schoenen verstopt om niet meer naar school te hoeven gaan. Na de Tweede Wereldoorlog moest het land worden heropgebouwd. Stap voor stap kregen de Vlamingen het materieel beter.

Hoe keek u daar met uw kinderogen tegenaan?
Alles bij elkaar was het een probleemloze, gelukkige fijd. Eens per week gingen mijn broer en ik met de tram naar de ‘stad’, zoals we Brussel-centrum noemden. Frans en ik wandelden of winkelden, terwijl moeder een afspraak had met een vriendin in een theesalon van de Innovation of de Bon Marché, waar een orkestje speelde. Van comfort zoals we dat vandaag allemaal kennen, was evenwel nog geen sprake. De eerste ijskast dook rond 1951 op. Mijn broer en ik sliepen op de zolderverdieping, waar geen centrale verwarming was, die kwam er pas rond mijn twaalfde. Het heeft ook zijn tijd geduurd voor we over een volledig ingerichte badkamer beschikten. En we moesten het lang doen zonder warm water. Dat was vrij normaal in die tijd. In 1962 kochten mijn ouders hun eerste auto. Moderne luxe heb ik nooit als vanzelfsprekend beschouwd, nu nog niet. Dat is ongetwijfeld een gevolg van mijn kindertijd.

Hoe was het op school?
Heerlijk! De school in Etterbeek was gemengd en dat was heel plezant. Ze ligt in een groot park. Je kon in de dennen klimmen. Naast het centrale gebouw bevonden zich barakken, voorlopige gebouwen. Je deed de deur van zo’n klaslokaal open en stond in het park. Het ging er ook zeer modern toe. De leerkrachten onderhandelden collectieve afspraken met ons. Dat kwam door de aanwezigheid van Nederlandse leerlingen, die doorstroomden van de nabijgelegen basisschool Prinses Juliana. Hun mondigheid en vrijgevochtenheid straalde op ons af.

Waarover praatte u met uw leeftijdgenoten?
Over de liefde, of wat dacht u? Stukken interessanter dan over de Koude Oorlog een boom op te zetten. De Belgische politiek vonden we niet om aan te zien. Wij waren de enigen niet. In de winter van 1960-1961 vonden onder impuls van de Waalse vakbondsleider André Renard stakingen plaats tegen de Eenheidswet van de regering-Eyskens (een fors besparingsprogramma, nvdr). Er gold zelfs een samenscholingsverbod. Je kon Brussel niet in vanwege de opstootjes her en der. Er heerste een bijna revolutionaire sfeer.
U hebt de jeugdcultuur op het einde van de jaren vijftig zien of misschien zelfs horen – ontkiemen. Deed u enthousiast mee?
Ik zat op zondagavond aan Radio Luxemburg gekluisterd om niets van de top-twintig te missen. The Everly Brothers, Paul Anka, Elvis Presley, later ook Cliff Richard: dat was de muziek van niijn tienerjaren. Met een groepje vrienden bezocht ik ook jazzconcerten. We hielden van jazz, maar er was ook een tikje snobisme mee gemoeid. (lacht) Later traden The Beatles en The Rolling Stones op het voorplan. Ik heb de Stones zien optreden toen de openbare omroep hen nog kon betalen. Zo bekend waren ze, dat men publiek voor hun BRT-optreden moest rekruteren. ‘And now please scream’, maande de applausmeester ons aan. Sommige vriendinnen deden dat met grote overtuiging. Ik hield overigens van The Beatles én The Stones.

Zorgde de opkomst van de rock-‘n-roll en de protestsong voor een generatieconflict ten huize Uyttebroeck?
Neen, toch niet. Hoogstens vroegen rnijn ouders om enkel en alleen op mijn kamer lawaai te maken. Trouwens, mijn ouders hielden ook van het populaire lied. Ik zong op de speelplaats liedjes van Brassens. Die kende ik van hun platencollectie. Alhoewel ik als zesjarige wel niet begrepen zal hebben waarover die chansons het hebben. Censuur bij wat ik las of waar ik naar luisterd heeft bij ons thuis nooit bestaan. In de uitgebreide bibliotheek van vader kon ik in alle vrijheid op verkenningstocht gaan. En ik heb veel gelezen. Op mijn tiende kreeg ik de mazelen. Antibiotica was er nog niet, dat betekende dus drie weken thuisblijven. Bij de kachel, een Surdiac feu-continu, heb ik boeken verslonden.

Was politiek een gespreksonderwerp aan tafel?
Ja, thuis was er veel belangstelling voor hetgeen er in de wereld gebeurde. Ik ben opgegroeid met verhalen over oorlog, bezetting, collaboratie, hamsteren en smokkel. Veel pittoreske anekdotes, maar ook veel drama’s en menselijk leed. Toen in 1950 de oorlog in Korea begon, kreeg ik het benauwd. Nu wordt het ook bij ons weer oorlog, dacht ik. In 1956 kregen we de oorlog van Frankrijk, Engeland en Israël tegen Egypte rond het Suezkanaal. Ook de inval van de Sovjetrussen in Boedapest tekende 1956. Ik speelde bij een vriendinnetje toen dat nieuws bekend raakte. Haar oma riep opeens: ‘Christine, Annemie, jullie moeten komen, het is oorlog!’ In mijn herinnering is het in mijn jeugd nooit rustig geweest, er hing een soort continue oorlogsdreiging op de achtergrond. Ik zie de Paris Match-foto’s van de verovering van Dien Bien Phu door de Vietnamese guerrilla, in 1954 was dat, nog haarscherp voor me.
Bij u thuis lazen ze Paris Match.
Op de salontafel lagen Franse kranten en tijdschriften. Mijn beide ouders waren tweetalig en haalden anderstalige lectuur in huis. Hun en mijn wereld hield niet op aan de rand van Brussel. Ik ben ze daar nog altijd erg dankbaar voor.
Wat weet u nog van de Wereldtentoonstelling in 1958?
(enthousiast) Dat was iets ongelofelijks! De Expo was de vitrine van de wereld. We hadden thuis geen televisie, alles wat op de Expo te zien was, was nieuw en nieuws voor ons. Mijn broer en ik hebben zowat de hele zomer de Expo bezocht. We hadden een abonnement gekregen en gingen er naartoe met de tram. Ik werd veertien, mijn broer dertien. Wij mochten er van thuis alleen naartoe. Het Spaans paviljoen is me bijgebleven, omdat het zo groot was. Het Franse was ook mooi. Door op knopjes te drukken kon je de stemmen van een schrijver horen. Het Thaise paviljoen loonde eveneens de moeite. (lacht) Enfin, zeker als je nog nooit een echte Thaise tempel had gezien.

Na uw middelbare studie besliste u voort te studeren. Deden de meeste meisjes dat al?
In het atheneum van Etterbeek wel. De taalwetenschappen werden meer door meisjes bevolkt, in de toegepaste en exacte wetenschappen zoals wiskunde en ingenieur liepen er meer jongens rond. Ik volgde Romaanse omdat mijn vader dat gestudeerd had.

We zijn bij de jaren zestig aanbeland. De Vlamingen in Brussel gingen harde tijden tegemoet. Voelde u dat aan den lijve?
In de jaren zestig en zeventig kreegje inderdaad af te rekenen met het gigantische misprijzen in francofone kringen voor de Vlaamse en Nederlandstalige cultuur. De grapjes waren duidelijk. Ken je de naam van de exprestrein Brussel-Oostende? De Transménapien. Dat soort boertigheid. In 1958 verbleven we tijdens de vakantie met het gezin in Parijs. Ik lunchte met moeder. Naast ons dineerden Franstalig-Belgische professoren. Het Nederlands is geen taal maar een samenraapsel van dialecten, zei een van hen. Een andere verkondigde dat de Nederlandstalige cultuur niet bestond. Je reinste racisme! Wie een Franstalige in het Nederlands aansprak, bezondigde zich aan flamingandsche agessie, zo leek het wel. En enkel de Vlamingen hadden in de oorlog met de Duitsers meegeheuld. De collaboratiebeweging Rex en haar leider Léon Degrelle, daar hadden de extremistische Franstaligen nog nooit van gehoord. Begrijp je dat ik zo ongelooflijk kwaad word als ik racistische uitspraken hoor? Brussel had en heeft natuurlijk ook zijn taalkundige charmes. Je weet er nooit in welke taal je zal worden aangesproken. Dat vind ik wel leuk. Brussel is ook de stad waar Nederlands- en Franstaligen samen de naam van de zwarte voetballer Lambic Wawa scanderen. De grootste omwenteling van de jaren zestig is wellicht de komst van de anticonceptiepil geweest. Voor het eerst in de geschiedenis konden vrouwen hun seksualiteitsbeleving zelf controleren. De weg naar een vrijere seksualiteitsbeleving lag open. Dat lijkt zo, maar het was niet waar. Zelfs aan de Vrije Universiteit van Brussel heerste de dubbele moraal nog altijd. Jongens mochten alles, meisjes mochten niets. Als wij meisjes in de koffer doken, waren we hoeren. Jongens hielden hun status van charmante witte ridder aan. Daar kwam het eigenlijk op neer. Mannelijke studenten zegden zelfs dat ze enkel zouden trouwen met een vrouw die een lager diploma had. Maar goed, mede door die mentaliteit kon het feminisme langzaam broeden. Jonge vrouwen vonden dat traditionele patronen niet meer pasten. Rond 1968 is Dolle Mina Nederland uitgenodigd op de VUB. Nooit heb ik zo’n agressief publiek gezien aIs al die linkse, progessieve, vrijzinnige jongelieden van de VUB. Hun toekomstverwachtingen over de rolverdeling in het gezin werden aan diggelen geslagen. ‘Werken is ons privilege, de kinderen en het huishouden zijn voor jullie.’Ja, zo dachten ze nog allemaal. Ik was al feministe zonder het te weten, maar toen ben ik overtuigd feministe geworden.
Ondanks de stijgende welvaart, nam het ongenoegen onder de jongelui toe. Het kwam tot uitbarsting tijdens de studentenonrust in Parijs, in het voorjaar van 1968. Hoe beleefde u die tijd?
Voor mij was de inval in Praag door de Sovjetrussen in augustus van datzelfde jaar veel belangrijker voor de wereld dan de studentenrevolte. Dat meen ik. Ik gaf toen zelf al les, de leerlingen wilden staken voor Leuven-Vlaams. De tweetalige universiteit van Leuven moest volledig Nederlandstalig worden. Het toeval wilde dat ik net zelf drie dagen gestaakt had met mijn collega’s: we wilden een betere wedde. Goed, we hebben de leerlingen samengeroepen. Er vond een ‘vrije vergadering’ plaats, zo ging dat toen. ‘s Namiddags lieten we hen door de straten van Zaventem lopen, een beetje ordelijk. En iedereen was content. Toch voelde je dat ongenoegen wel aankomen, hoor. Het begon met de Amerikaanse protestbewegingen tegen de betrokkenheid van de Verenigde Staten bij de oorlog in Vietnam en de protestliederen van Bob Dylan, Joan Baez en Donovan. Toch vond ik de in de kiem gesmoorde Praagse Lente belangrijker. De inval van de Sovjet-Unie in Praag was een cynische illustratie van het brutale gelaat van het stalinisme.

U bent na de universiteit les gaan geven en verdiende uw eerste centen. Wat deed u ermee?
Eerst en vooral een auto kopen. Het werd een Austin Mini Cooper. En ik ging goedkoop op vakantie naar het dichtere buitenland, reisjes naar Londen, het Mekka van de jongerencultuur. Frankrijk en Portugal stonden ook op het programma. Kleren vond ik toen niet zo belangrijk, daar gaf ik niet veel centen aan uit. Mijn moeder had trouwens een naaister die kleren op maat maakte. Die vrouw heeft me lange tijd gekleed. Daama heb ik wat moeten zoeken. Ik was nogal onzeker over de manier waarop ik me het best kleedde. Maar daar ben ik nu overheen.

De landing op de maan in 1969, heeft u die gezien?
(laconiek) Die heb ik niet gezien. Ik was toen met mijn lief in Bretagne en had beter te doen dan naar de maan te kijken. Ik herinner mij de landing op de maan wel hoor, maar om andere redenen. (lacht)
Wat blijft u vandaag van mei 1968 bij?
Ik herinner me een krantencommentaar waarin een journalist zich kwaad maakte over rijkeluiskinderen die jammerden over de consumpfiemaatschappij. Terwijl uitgerekend op datzelfde ogenblik arbeidersgezinnen voor het eerst toegang kregen tot het moderne comfort. Hij heeft gelijk, dacht ik. Mij blijft ook de periode van enorme intellectuele opborreling bij, al was er veel schuim en hype. En we hadden nu eenmaal een luxe die er vandaag niet meer is. Wie in de jaren zesfig aan de universiteit zat was zeker van een baan. Dat is vandaag niet langer het geval.

U bent tot op heden geengageerd gebleven. U houdt niet van een veilige plek bij de haard?
Thuis zou ik zot worden. Mijn werk is niet allesoverheersend, maar het is de grootste bron van zelfverwezenlijking. Ik hoop dat ik door mijn werk ideeën kan verspreiden. Dat kwam telkens terug, in de jeugdbeweging, op school en in de politiek. Wist u dat ik nog politieke vorming gegeven heb aan mensen uit Oost- en Centraal Euro pa en Afrika? We discussieerden over recepten voor een betere democratie. Het is toch schitterend je daamee bezig te houden?

U deed Afrikanen nadenken over democratie. Wat hebben zij u geleerd?
Ze maken de meest verschrikkelijke gebeurtenissen mee en toch staan ze opnieuw op. Je kunt hun houding vergelijken met een rietstengel die wel buigt, maar altijd weer rechtop komt. Hun vindingrijkheid is onuitputtelijk.
Goed tweehonderd jaar geleden brak de Franse revolutie uit. De opstandelingen ijverden voor vrijheid, gelijkheid en broederschap.

Komen die idealen een beetje dichterbij?
Ik ben eerder optimistisch dan pessimistisch. Het aantal staten dat min of meer democratisch is, stijgt De eerbiediging van de mensenrechten vindt meer en meer ingang. De doorbraak van de vrijemarkteconomie is ook positief. En dan heb ik het niet over de wet van de jungle, maar over een houding waarbij je de mensen de ruimte laat om initiafieven te nemen. Maar omdat mensen onvolmaakt zijn en blijven, is niets ooit verworven. Noch de democratie, noch de vrijheid noch de emancipatie van de vrouw: noch de vrede. We moeten eraan blijven werken, anders verdorren die principes. Daarom ben ik blij dat er nieuwe, andere regeringen in België aan de slag kunnen. Het was de hoogste tijd voor een nieuwe dynamiek.