Het paradijs is een tuin

Standaard (reeks PASPOORT) Kristien Vermoesen 22/11/2003

Het mag voor Annemie Neyts een luxehotel zijn, maar evengoed een trein door Centraal-Java met aankomst aan de voet van de Merapi-vulkaan. Zolang de verwondering haar maar op haar reizen vergezelt. ,,Ik zou het heel erg vinden mocht ik die kwijt spelen”.

China vind ik een van de meest fascinerende landen. Ik ben er nu drie keer geweest, binnenkort een vierde keer, en telkens opnieuw sta ik ervan versteld hoe snel de zaken daar evolueren. De eerste keer, in 1984, was ik er samen met mijn man, op een semi-officiële missie. Als je nog nooit in Azië bent geweest, dan is China een schok. Zeker in die tijd: de culturele revolutie was nog niet lang achter de rug, de Bende van Vier was net opgepakt. Veel verder dan wederzijdse bevestigingen van de vriendschap tussen de volkeren gingen de gesprekken toen niet. Maar in ’97 werd er veel opener gepraat. Je kon de Chinezen zelfs aan het lachen brengen met een grapje; dat was daarvoor ondenkbaar! Toen al herkende ik Beijing bijna niet meer. In plaats van fietsen waren er nu overal auto’s. Er is daar een zeventiende-eeuws sterrenobservatorium van de jezuïeten, vlak buiten de Verboden Stad.

In `84 was het een van de hoogste gebouwen. Toen ik er vorig jaar langsreed, had ik het niet eens meer opgemerkt. Ik dacht nog: ze hebben het toch niet afgebroken? Maar het is gewoon omringd door veel hogere gebouwen. Het is mooi om te zien hoe de bevolking met veel enthousiasme al die kansen grijpt. Als je bedenkt dat nooit in de geschiedenis zoveel Chinezen van zoveel vrijheden hebben genoten als vandaag… Nog niet allemaal, hé, verre van. Maar ze genieten ervan. In twintig jaar tijd zijn ze bij wijze van spreken van de stootkar naar de Mercedes gegaan. En ook van het Mao-pakje naar de minirok. Sinds die eerste reis naar China zijn mijn man en ik bijna elk jaar naar Zuidoost-Azië getrokken: Vietnam, Cambodja, Thailand, Maleisië, Indonesië. De meeste landen hebben we verschillende keren bezocht. Maar je blijft een buitenstaander.

Als ik ergens op officiële missie ben, kan ik wel eens doorpraten met ministers of ambassadeurs. Als je aan de plichtplegingen voorbij kunt gaan, heb je een veel intenser contact, dat verder gaat dan de smalltalk die je als toerist met de taxichauffeur uitwisselt. De politica in mij reist wel altijd mee, zelfs als ik met mijn man weg ben. Niet dat ik drie keer per dag naar het thuisfront bel. Maar ik zal kijken hoe de verhoudingen in elkaar zitten, hoe de sfeer is. We lezen bijvoorbeeld de plaatselijke kranten. Toen we door Java reisden, voelde ik een spanning in de lucht hangen. Op de eerstvolgende vergadering van de internationale liberalen heb ik toen gezegd: daar broedt iets. Op economisch vlak werden de Indonesiërs aangezet om almaar meer eigen initiatieven te nemen, terwijl er politiek de domper op gezet werd. Zoiets springt natuurlijk. Waaraan je dat merkt? Aan de nervositeit van de ordehandhavers bijvoorbeeld. Je ziet het niet altijd, hoor.

In de Vallei der Kruiken in Laos moet je heel goed uit je doppen kijken om een spoor van de overheid te zien, terwijl die toch enorm op de mensen drukt. Zodra je de televisie aanzet, weet je het. Of als je tot in de kleinste winkeltjes portretten ziet hangen van staatshoofden of regeringsleiders. Het is een gevoeligheid die typisch is voor mijn generatie, denk ik. We hebben hard geijverd voor ontvoogding, voor democratie, tegen elke vorm van autoritarisme en dictatuur. In de winkeltjes in Jedda in Saoedi-Arabië heb ik eens gekeken naar de zwarte jurken die vrouwen daar dragen. Er zijn er met fluwelen of zijden voering, geborduurd, met kralen, maar ook met een knalrode fuchsia voering. Het is daar in volle gisting, hoor. Zelf heb ik in Saoedi-Arabië nooit de djellaba moeten dragen. Ik was op dat moment minister. De Saoedi’s hebben daar zo hun eigen oplossing voor. Ik heb me laten vertellen dat ze een soort derde geslacht gecreëerd hebben. Je hebt mannen, vrouwen, en vrouwen met macht. En die worden behandeld zoals mannen. De hoofdstad Riad daarentegen, is hallucinant. Je ziet er geen enkele vrouw op straat. Toen drie vrouwelijke parlementsleden samen met een mannelijke collega van Riad naar Jedda vlogen, heeft men de senator in business class gezet en de vrouwen achteraan in economy. Ze waren zo verbouwereerd dat ze er eerst niets van gezegd hebben. In Iran is het dragen van een hoofddoek verplicht bij wet. Ik had het niet verwacht, maar ik vond dat een enorme beperking. In Teheran en Isfahan lopen vrouwen dan weer wel op straat, zelfs alleen. Ik heb met een paar zakenvrouwen kunnen praten, een echte openbaring.

Het bruist daar in Iran. Je ziet vrouwen met een gedecideerde stap midden op het voetpad lopen, terwijl ze zelfs in Koeweit langs de huizen blijven. En vrouwen hebben stemrecht in Iran, er zitten vrouwelijke gekozenen in het parlement. Het is erg gecontrasteerd. Als toerist zal ik niet snel naar het Midden-Oosten gaan. Geef mij maar Azië. Op het einde van een reis mogen er voor mij een paar dagen strand of nietsdoen bij zijn. Er zijn een paar schitterende hotels. The Regent in Chang Mai, bijvoorbeeld. In de tuin hebben ze prachtige rijstterrasjes aangelegd. Er zijn drie buffels: een zwarte, een witte en een bruine. Die worden mooi geborsteld en daar gaan ze twee keer per dag mee wandelen. Dat is er wel wat over, hé. De echte luxe, dat zijn niet de gouden kraantjes. Dat is ruimte, een stuk privacy, een mooie omgeving. Elke winter gaan we naar La Gazelle d’Or, vlakbij Taroudan in Marokko. Het hotel heeft een gigantisch park, er is een plantage met sinaasappelbomen en je hebt er zicht op de Atlas… Dan begrijp je waarom in de koran het paradijs een tuin is.”